De kwetsbare evidence

Jeugdhulp inzetten die bewezen effectief is. Doen wat werkt. Dit betekent jezelf in de dagelijkse behandelpraktijk vragen stellen en die met behulp van ‘interne’ en ‘externe’ informatie zo goed mogelijk proberen te beantwoorden. Dat is de kern van evidencebased werken. Om te kunnen besluiten wat de juiste hulp is, is state of the art-vakkennis nodig. Zicht krijgen op die state of the art valt echter niet mee. Dit maakt de rol van de evidence in de jeugdhulp kwetsbaar.

De externe evidence – de onderbouwing van wat werkt en wat niet – staat in peer reviewed wetenschappelijke tijdschriften. De toegankelijkheid van wetenschappelijke artikelen voor een beroepskracht is echter beroerd. Een artikel in een internationaal tijdschrift opvragen kost al snel veertig tot vijftig dollar. Net zoveel als een goed boek. Bovendien: als het al is gelukt om aan de gewenste artikelen te komen, moet de lezer in staat zijn die op hun wetenschappelijke merites te beoordelen. Opnieuw niet eenvoudig. Wetenschappelijke methodieken ontwikkelen zich en dit vereist dus blijvende bijscholing.

Vervolgens is er het probleem van de publicatiebias (McGauran e.a., 2010). Die ontstaat als onderzoekers bij voorkeur artikelen publiceren met positieve resultaten of als redacties deze voorkeur laten gelden bij de selectie. En zeg nou eerlijk: hoe teleurstellend kan het zijn als je je door een artikel over een interessante interventie hebt geworsteld en de conclusie is: we vonden geen significant effect. Als deze bias optreedt, geven de positieve resultaten ook in metareviews ten onrechte de doorslag. Ook het fenomeen van sunk costs (verzonken kosten, die al gemaakt zijn) kan de conclusies van wetenschappelijke artikelen ten onrechte een bepaalde richting uit duwen. Als veel tijd en geld is geïnvesteerd in de ontwikkeling van programma’s, zoals bij e-health, wordt bij teleurstellende onderzoeksresultaten gewezen op de noodzakelijkheid voor verder onderzoek en zo de indruk gewekt dat de programma’s veelbelovend zijn.

Het belangrijkste houvast voor de beroepskracht zijn de richtlijnen die worden gepubliceerd door science/ practitioners die wel volledige toegang hebben tot alle evidentie. Maar neem ADHD. Daarvan kennen we in Nederland alleen al voor jeugdigen zes richtlijnen (zie https://www.nji.nl/Praktijk-Richtlijnenhttps://www.nji.nl/Praktijk-Richtlijnen). Deze databank kent overigens versluierende predicaten toe aan interventies. Hierdoor lijkt het soms of ze bewezen effectief zijn, terwijl er alleen eerste aanwijzingen zijn. Dit kan de indruk wekken (bij bijvoorbeeld een training van de executieve functies) dat deze bewezen effectief is verklaard. Maar hoe graag iedereen het ook wil, het is nog steeds niet voldoende bewezen dat dergelijke trainingen de symptomen van ADHD thuis of op school verminderen. Er zijn nog geen behandelingen die ADHD-symptomen bij jeugdigen ‘genezen’ (VGCt, 2019). Toch zwoegt menig kind zich (vaak onder schooltijd) door 25 uur executieve functietraining, terwijl de meerwaarde echt nog niet is aangetoond.

Het goede nieuws? De kennis over wat wel en wat niet werkt wordt toegankelijker. Bijvoorbeeld door goede initiatieven zoals van de Academische Werkplaats voor ADHD en Druk Gedrag (https://adhdendrukgedrag.nl/praktijkinformatie/) die de state of the art op aantrekkelijke wijze voor de professional ontsluit. Het moge duidelijk zijn: niet de beroepskrachten maar de science/practicioners en de academische instituties zijn hier aan zet. Aan hen de opdracht de praktijk zo duidelijk mogelijk te informeren. Samen met de wetenschappelijke beroepsverenigingen. Hun missie moet zijn dat de kwetsbaarheid van kinderen, jeugdigen en hun ouders niet mag lijden onder de kwetsbaarheid van de evidence en de gefragmenteerde beschikbaarheid.

Literatuur

McGauran, N., Wieseler, B., Kreis, J., Schüler, Y. B., Kölsch, H., & Kaiser, T. (2010). Reporting bias in medical research-a narrative review. Trials11(1), 37.2.

VGCt, met bijdrage van Van den Hoofdakker en Van den Oord (2019). Factsheet. Gedragstherapie voor kinderen en jongeren met ADHD. https://adhdendrukgedrag.nl/wp-content/uploads/2019/03/19.01.VGCt_.Fs_ADHD_v3.pdf

Deze column verscheen eerder in Kind en Adolescent Praktijk 18(2), 37–37

Terug naar boven